In this lesson, you will learn the Dutch vocabulary for various cleaning tools. These words are important for everyday household chores and ensuring you can communicate effectively about cleaning tasks. Whether you're discussing with a housekeeper or just buying supplies, this vocabulary will be very helpful.
Vlekkenverwijderaar
Ruitenreiniger
Bleekmiddel
Wasmiddel
Wasverzachter
Schuurspons
Tapijtreiniger
Glasreiniger
Vloerreiniger
Schraper
Reinigingsmiddel
Wasmiddel
Handdesinfectiemiddel
Schrobborstel
Waslijn
Strijkijzer
Strijkplank
Reinigingsmiddel
Dweil
Emmer
Stoffer
Stofzuiger
Spons
Doek
Borstel
Stofdoek
Bezem
Schrobborstel
Raamwisser
Schoonmaak handschoenen
Desinfectiemiddel
Polijst
Was
Schoonmaakvloeistof
Stain remover
Window cleaner
Bleach
Detergent
Fabric softener
Scouring pad
Carpet cleaner
Glass cleaner
Floor cleaner
Scraper
Cleaner
Laundry detergent
Hand sanitizer
Scrubbing brush
Clothesline
Iron
Ironing board
Cleaning agent
Mop
Bucket
Dustpan
Vacuum cleaner
Sponge
Cloth
Brush
Duster
Broom
Scrub brush
Squeegee
Cleaning gloves
Disinfectant
Polish
Wax
Cleaning liquid
Vlekkenverwijderaar
Stain remover
Ruitenreiniger
Window cleaner
Bleekmiddel
Bleach
Wasmiddel
Detergent
Wasverzachter
Fabric softener
Schuurspons
Scouring pad
Tapijtreiniger
Carpet cleaner
Glasreiniger
Glass cleaner
Vloerreiniger
Floor cleaner
Schraper
Scraper
Reinigingsmiddel
Cleaner
Wasmiddel
Laundry detergent
Handdesinfectiemiddel
Hand sanitizer
Schrobborstel
Scrubbing brush
Waslijn
Clothesline
Strijkijzer
Iron
Strijkplank
Ironing board
Reinigingsmiddel
Cleaning agent
Dweil
Mop
Emmer
Bucket
Stoffer
Dustpan
Stofzuiger
Vacuum cleaner
Spons
Sponge
Doek
Cloth
Borstel
Brush
Stofdoek
Duster
Bezem
Broom
Schrobborstel
Scrub brush
Raamwisser
Squeegee
Schoonmaak handschoenen
Cleaning gloves
Desinfectiemiddel
Disinfectant
Polijst
Polish
Was
Wax
Schoonmaakvloeistof
Cleaning liquid
